Hij heeft een geel t-shirt aan.
Dat zou hem vrolijk kunnen stemmen, maar dat doet het niet. In een gestage langzame pas begeeft hij zich richting de kerk tegenover zijn huis. Als een reuzenrad dat traag zijn rondjes draait loopt hij naar een kraan aan de zijkant van een bijgebouw bij de kerk. Waar een reuzenrad een verwachting van gedroomde vergezichten met zich meebrengt richt deze man zich in dit kleine afgelegen dorp niet meer op de vele vergezichten die heel Noorwegen rijk is. Hij kijkt niet om zich heen. Hij kijkt naar de meters voor hem.
Onder de kraan bij het bijgebouw staat een groene gieter. Hij opent de kraan en kijkt hoe die zich vult. Onderwijl leunt hij met zijn onderarm tegen de muur wachtend op het resultaat. Eenmaal tevreden laat hij de steun van de muur los, draait de kraan dicht en loopt met de gieter richting het kerkhof naast de kerk. Een ritueel dat hem, zo te zien, zeer vertrouwd is.
Een groot aantal heengegane zielen ligt hier al begraven. De zwarte grafstenen staan in rijen en kolommen temidden van kort gemaaid groen gras. Ieder graf heeft wel bloemetjes. Rode, roze, witte, gele of combinaties daarvan.
De man loopt naar een van de graven en geeft daar de bloemetjes water. De gieter leegt hij. En daar blijft hij staan. Kijkend naar het graf. Peinzend. Mogelijk biddend of wachtend op iets wat de toeschouwer niet kan zien.
Vervolgens brengt hij de gieter terug naar de kraan.
En neemt de tijd om zich te begeven naar een bankje aan de zijkant van de kerk. Hij gaat in het midden ervan zitten. In het zonnetje. Hij vouwt zijn armen over zijn borst, laat die rusten op zijn buik en kijkt voor zich uit naar het grasveld met de graven van ontslapenen die voor hem liggen.
De tijd lijkt geen vat op hem te hebben.
Het is geen doods wachten bij de doden wat hij doet. Zo te zien koestert hij zijn plek op het bankje in de nabijheid van het graf, want hij blijft daar zitten. Het zonnetje doet hem blijkbaar ook goed. Die schijnt niet vaak zo uitbundig in Noorwegen.
Na de duur van wel een eeuwigheid staat hij langzaam op. En loopt weg. Eerst terug naar de weg. Die volgt hij. Het tijdstip om naar huis te gaan is kennelijk nog niet aangebroken. Hij heeft alle tijd aan zichzelf en wil kennelijk die tijd doden.